Karina Groot november 2021

Vera Moechina, Boerin, 1927 – 1928. Brons, 186 x 70 x 68 cm. Tretjakov Gallerie, Moskou. Beeld
In 1912 besloot Vera Moechina, net als haar beste vriendin Ljoebov Popova, haar kunststudie te vervolgen in Parijs. Ze koos voor de werkplaats van de schilder en beeldhouwer Emile-Antoine Bourdelle – opgeleid door de beeldhouwer Auguste Rodin. Bourdelle moedigde haar aan de klassieke en Egyptische beeldhouwkunst in het Louvre te bestuderen. Moechina bewonderde vooral de wijze waarop Michelangelo in zijn reusachtige figuren geweldige krachten kon kneden.
Losbreken van krachten
In haar artikel Het Artistieke Leven van Parijs (1928) schreef Moechina: ‘Vorm ontstaat binnenin en moet vervolgens worden uitgeschreeuwd’. In deze tekst vergeleek Moechina haar taak als beeldhouwer met die van een verloskundige die oerkrachten bevrijdt. De energie en vitaliteit die vrijkomt bij het losbreken van deze krachten is in veel van Moechina’s werk voelbaar. Er spat vaak nog iets anders af van haar beeldhouwkunst: Moechina’s fascinatie voor de natuurelementen vuur (daadkracht), water (gevoeligheid), aarde (stevigheid) en lucht (ongrijpbare geest).
In Rusland raasde inmiddels de revolutie van 1917. De Sovjetleiders voelden een groot verlangen om hun communistische ideologie luid en duidelijk te verkondigen. Moechina zou de jonge Sovjetstaat treffend van haar begeerte gaan verlossen.
Vuur
Terug in Moskou maakte Moechina in het kader van het Lenin Plan voor Monumentale Propaganda een ontwerp voor een monument voor de beroemde bolsjewiek Jakov Sverdlov, die plotseling stierf in 1919. Vlam van de Revolutie (1922-1923) is haar eerste grote werk. Moechina verbeeldde Sverdlovs daadkracht en doorzettingsvermogen en verwerkte tegelijkertijd het element vuur. De held, die aan de machtige figuren van Michelangelo doet denken, verheft zijn armen fier voorwaarts, terwijl hij de last van een zwaar juk draagt. Zijn vinger van zijn rechterhand priemt vooruit, zijn linkerhand omvat een fakkel met vuur.
Stevige armen en benen
Ter ere van de tiende verjaardag van de revolutie ontwierp Moechina de monumentale sculptuur Boerin (1927-1928), waarin ze de geïdealiseerde ‘gezonde en bloeiende’ werkende vrouw uit de jaren twintig in de Sovjet-Unie uitbeeldde. Moechina gaf de vrouw een uitdrukking van extreme stabiliteit en zelfvertrouwen – waarden die refereren aan het element aarde. Stabiliteit creëerde Moechina door de grootte van de voeten en benen te overdrijven en de rok zo te plooien dat de onderbenen nog steviger, de voeten nog groter en het onderlijf nog zwaarder ogen. Zelfvertrouwen realiseerde Moechina door de boerin met een gesloten gezicht naar voren te laten kijken en haar met volle, stevig over elkaar geslagen armen, naar achter te laten hangen. Boerin werd tentoongesteld in 1928 tijdens de zestiende Venetië Biënnale, samen met haar beeldhouwwerk Wind (1927).
Woest
Moechina beschouwde haar sculptuur Wind als één van haar beste werken, wellicht omdat het haar in dit werk zo goed lukte om een innerlijke oerkracht los te breken: De vrouw wasemt één en al wilde woestheid. Haar voeten staan ver uit elkaar, maar stevig op de aarde. Haar knieën buigen licht. Het gevoel van onwankelbaarheid – een verwijzing naar het element aarde – wordt versterkt doordat een dikke strook stof haar wegdraaiende beweging lijkt te stoppen. Vanuit deze stevigheid lijkt de vrouw weerstand te bieden tegen een onwaarschijnlijk harde wind – een hint naar het element lucht. Dit verzet pleegt de vrouw vooral met haar naar voren uitgestoken handpalm van haar linkerhand, die haar als een schild beschermt.
Kapitalisme en grootgrondbezit
Tien jaar later maakte Moechina voor het Sovjetpaviljoen op de Wereldtentoonstelling in Parijs het spectaculaire werk De Arbeider en de Kolchoz boerin (1937). Het monument met een hoogte van vierentwintig meter en een gewicht van 75.000 kilo staat op het vierendertig meter hoge massieve gebouw van de architect Boris Iofan. Met een ferme stap voorwaarts verheffen een man en vrouw fier een hamer en een sikkel – de bekende symbolen van het communisme voor het gevecht van de arbeiders en boeren tegen het kapitalisme en grootgrondbezit. De verticaal opgeheven armen balanceren met een horizontale lange sjaal, die fladdert door de wind. De stevige stappen refereren aan de zelfverzekerdheid waarmee de Sovjetstaat haar utopische toekomst tegemoet treedt en verwijzen naar het element aarde. De wind die het tweetal tegemoet blaast ademt de strijd van een jonge Sovjetstaat, maar hint ook naar het element lucht.
Moechina verbeeldde virtuoos de kracht, energie en vitaliteit, die de Sovjetmacht zo graag wilde uitstralen. Haar talent redde haar ook uit de handen van de zware eisen en beperkingen die de leiders van deze macht in die jaren oplegden aan de meeste van haar collega-kunstenaars. Jozef Stalin verweet hen ‘formalisme’ en dwong hen te werken volgens de grondbeginselen van het ‘socialistisch realisme’. Moechina voerde gedurende de jaren 1930 en 1940 nog geregeld staatsopdrachten uit en exposeerde haar sculpturen zowel binnen als buiten de Sovjet-Unie.

Vera Moechina, Vlam van de revolutie, 1922 – 1923. Brons, 90 x 43 x 50 cm. Tretjakov Gallerie, Moskou. Beeld

Vera Moechina, De arbeider en de kolchozboerin, 1937. Staal, 24 m hoog en 75.000 kilo zwaar. Een model ervan is te zien in de Tretjakov Gallery, Moskou.
Cover: Vera Moechina, Wind, 1927. Brons, 54 x 88,5 cm, Tretjakov Gallerie, Moskou. Beeld