Nadjezda Oedaltsova (1885 – 1961) | ‘Ik ben doodgegaan in het leven en herboren in de kunst’

Karina Groot augustus 2021

Nadjezda Oedaltsova, Kubistische compositie, 1916. Russisch Museum, St Petersburg. Beeld 

Nadjezda Oedaltsova loopt maar heel af en toe naar het gemeenschappelijke kookvertrek in flatgebouw nummer 51. Ze oogt klein en mager in haar donkere nette jurk, die waarschijnlijk haar enige is. In deze laatste jaren van haar leven kost het haar veel moeite om te lopen, waardoor ze ook steeds ongerieflijker reist. Toch zet Oedaltsova haar kleine pensioen opzij om tijdens de zomermaanden te kunnen doen wat ze het allerliefste doet: schilderen in een datsja op het platteland.

Vervulling en tegenwicht
Oedaltsova móet schilderen. Het geeft haar een gevoel van volledige vervulling en bovendien een belangrijk tegenwicht voor de zware momenten in haar leven. Als ze nog erg jong is sterven haar moeder en jongere zusje. Later schieten de Bolsjewieken haar gepensioneerde vader dood en tijdens Stalins ‘Grote Terreur’ campagne in 1936 wordt haar echtgenoot Alexander Drevin opgepakt. Hij sterft in een concentratiekamp. Oedaltsova verwoordt treffend: ‘Ik ben doodgegaan in het leven en herboren in de kunst.’

West-Europese inspiratie
Oedaltsova komt ter wereld in Orjol, in het zuidwesten van Rusland. Ze verhuist op haar zesde naar Moskou. Daar begint ze in 1905 haar kunststudies in de studio van Konstantin Joeon en Ivan Dudin. In 1908 reist ze naar Berlijn en Dresden en raakt er onder de indruk van het werk van de zestiende-eeuwse Venetiaanse kunstschilder Tintoretto. Weer terug in Rusland maakt ze kennis met de moderne en hedendaagse kunstcollectie van Sergej Shchukin, met onder meer werken van Paul Cézanne, Vincent van Gogh en Paul Gauguin. Geïnspireerd door deze West-Europese kunst besluit Oedaltsova in 1912 te gaan studeren aan de Academie La Palette in Parijs.

Kubisme
In de Franse hoofdstad krijgt ze les van de kubistische schilders Jean Metzinger, Henri Le Fauconnier en André Dunoyer de Segonzac. Oedaltsova is enthousiast over haar leermeesters: ‘Ik leer over elementen waarnaar ik lang zocht: ‘[…] duidelijkheid van constructie, compositie van ruimte, correlatie van massa’s […]’. Op de piano (1915), Gitaar fuga (1914 -1915) en Nieuw (1914-1915) zijn voorbeelden van kubistische werken die Oedaltsova vervolgens gaat maken.

In Rusland exposeert Oedaltsova haar kubistische composities op de vierde Ruitenboer tentoonstelling in Moskou (1914) en nog geen jaar later presenteert ze werken tijdens drie tentoonstellingen in St Petersburg: Tramway V, de Tentoonstelling van de Linkse Tendensen en de Laatste Futuristische Tentoonstelling: 0,10. Bij deze laatste tentoonstelling koopt de kunstenaar Vladimir Tatlin haar schilderij Fles en wijnglas (ongeveer 1914) en biedt deze aan tijdens de tentoonstelling De Winkel in 1916. Niet veel later verwerven ook de Tretjakov Gallerie in Moskou, het Russisch Museum in St Petersburg en verschillende musea door heel Rusland haar kubistische werken.

Modder
Net als haar collega-schilders valt Oedaltsova naast lof ook veel kritiek ten deel. Ze schrijft: ‘De pers veroordeelt voortdurend onze activiteiten, gooit modder naar ons. ‘Boeren’ en ‘hooligans’ zijn doorgaans de woorden om ons te beschrijven.’ Oedaltsova beantwoordt deze aantijgingen met het essay Hoe critici en publiek zich verhouden tot hedendaagse Russische kunst. Oedaltsova stelt hierin de vraag waarom in de wetenschap de wet van de evolutie wel wordt erkend, terwijl vernieuwing in de kunst wordt benaderd met wantrouwen en beschuldigingen.

 Trouw
Na haar terugkeer uit Parijs in 1913 werkt Oedaltsova in Tatlins studio De Toren in Moskou. Ze voelt de sfeer van Tatlins reliëfs goed aan. De tekst van het promotieboekje dat Tatlin uitdeelt op de Laatste Futuristische Tentoonstelling: 0,10 in 1915 is dan ook niet geschreven door hemzelf maar door Oedaltsova.

Oedaltsova maakt zelf geen reliëfs. Toch inspireert Tatlins constructivistische benadering haar tot het schilderen van Zelfportret met palet (1915) en de serie Schilderkundige constructie (1916). Hierin experimenteert ze weliswaar met Tatlins technieken, maar blijft ze toch vooral trouw aan een schilderkundige benadering. Al snel besluit ze het constructivisme aan haar voorbij te laten gaan en zich te wenden tot het suprematisme. Het werk Zonder titel (1916) is hier een voorbeeld van. 

‘Enige ware weg’
In 1916 neemt Oedaltsova – samen met andere suprematistische kunstenaars, waaronder Vera Pestel en Ljoebov Popova – deel aan de laatste Ruitenboer tentoonstelling in Moskou. Ook wordt ze lid van de Supremus groep, opgericht door Kazimir Malevitsj, de grondlegger van het suprematisme. Ze raakt bevriend met hem. In 1918 nodigt Malevitsj Oedaltsova uit om samen met hem leiding te geven aan één van zijn studio’s in de Svomas (Vrije Staatsateliers). In 1920 begint haar docentschap textielontwerp aan de Vkhutemas (Hogere Werkplaatsen voor Kunst en Techniek).

In datzelfde jaar wordt Oedaltsova lid van INKhuk (Instituut voor Artistieke Cultuur). Daar vindt een belangrijke discussie plaats over het lot van de schilderkunst. Als de meerderheid van de kunstenaars er het constructivisme verklaart als ‘enige ware weg’ en hiermee het einde van de schilderkunst inluidt, besluit Oedaltsova haar lidmaatschap op te zeggen.

Oedaltsova keert zich hiermee af van haar radicale avant-garde-collega’s en richt zich tot de enige overgebleven kunstenaars van de voormalige Ruitenboer groep: Ilja Mashkov, Petr Kontsjalovskij en Aristarch Lentoelov. Zij blijven wel schilderen. In 1923 toont Oedaltsova samen met hen werken op de Tentoonstelling van Schilderijen. Kunstcriticus Jakov Toegendchold herkent in de titel duidelijk kritiek op de dan zeer populaire tentoonstellingen met toegepaste kunst en constructies.

 Hopeloos regressief
Haar schilderscarrière vervolgt Oedaltsova met het maken van fauvistische landschappen en portretten. Dit genre staat in schril contrast tot het meeste werk van haar collega’s. Volgens Malevitsj neemt haar stijl nu de vorm aan van iemand die nog nooit geschilderd heeft. Hij beoordeelt haar werk als hopeloos regressief. In 1924 schrijft hij: […] weer een stap achterwaarts […].’

 Oogverblindend licht
Oedaltsova houdt echter voet bij stuk en vindt dat haar abstracte kunst concrete indrukken nodig heeft. Samen met haar echtgenoot Alexander Drevin reist ze van 1926 tot 1934 door onder meer het Altaigebergte, Centraal-Azië en Armenië. Ze schilderen er vele werken in de openlucht, waaronder De hooiberg opbouwen(1931), Op de dorsvloer (1932) en In een Armeneense dorpstuin (1933). Oedaltsova schrijft over deze tijd: ‘Mijn reis naar de Altai met zijn transparante lucht en precieze vormen, zijn oogverblindende alom aanwezige licht bewerkstelligt een dramatische verandering in mijn werk.’

 ‘Formalisme’
Als Josef Stalin in de jaren dertig steeds meer macht krijgt, wordt ook het werk van Oedaltsova ‘formalisme’ verweten. Het regime bemoeilijkt het exposeren van haar werk. Toch lukt het haar deel te nemen aan enkele tentoonstellingen in het binnen- en buitenland. In 1945 krijgt ze bovendien een solotentoonstelling bij de Moskouse Unie van Sovjet Kunstenaars.

In 1958 – drieënzeventig jaar oud – toont Oedaltsova voor de laatste keer haar werk op een groepstentoonstelling in Het Huis van de Kunstenaar in Moskou. Drie jaar later sterft ze.

 

Cover: Nadjezda Oedaltsova, Kubistische compositie, 1916. Russisch Museum, St Petersburg. Beeld 

Further Projects